Andries van Bronckhorst

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Stamwapen van Bronckhorst

Andries van Bronckhorst (circa 1478[1] – 1547 of 1548) was lid van de Raad van Holland en baljuw van Voorne en Den Briel. Daarnaast was hij heer van Stad aan 't Haringvliet en de heerlijkheid Schoot. Hij woonde in Den Briel. Hij heeft veel werk gedaan aan de strijd tegen het water van het eiland Putten.

Andries, uit het riddermatig geslacht Van Bronckhorst, was een zoon van Willem van Bronckhorst en Ewoud Laurensdochter en een broer van Joost van Bronckhorst, heer van Bleiswijk.

Levensloop[bewerken | brontekst bewerken]

Raadsheer van Holland[bewerken | brontekst bewerken]

Van 1525 tot 1547 was Andries onbezoldigd raadsheer van het Hof van Holland.[2]

Stad aan 't Haringvliet[bewerken | brontekst bewerken]

Op 17 juli 1526 kwamen de regulieren van het klooster Sint-Elisabeth te Rugge nabij Den Briel met Andries van Bronckhorst overeen dat hij de helft van het gors De Stad zou kopen voor het bedrag van 850 pond. Van keizer Karel V kreeg Andries vervolgens de heerlijke rechten over het gebied, wat voor hem de aanleiding was tot het bedijken van het gors. De lammertienden op het gors werden gedeeld: de regulieren een helft en heer Andries een helft. Door grensgeschillen met de heren van Sommelsdijk en Middelharnis werd het gebied pas in 1527 uitgegeven.

Redder van Putten[bewerken | brontekst bewerken]

Voorne-Putten in 1573, met in de rechterpunt, buiten de (zwarte) dijken, het weer aangeslibde voormalige ambacht Putten

Van Bronckhorst was dus baljuw van het eiland Voorne, maar hij wordt vooral herinnerd vanwege zijn inspanningen voor het buureiland Putten.[3]

Putten werd tijdens de Sint-Felixvloed van 5 november 1530 zwaar getroffen. In april 1531 werd Andries van Bronchorst betrokken bij het herstel van de dijken. Hij adviseerde onder andere om het ambacht van Putten (het toenmalige dorp, in de uiterste oosthoek van het eiland, waar nu de Wolvenpolder en de Oude en Nieuwe Uitslag van Putten liggen) buiten de herstelde ringdijk te laten omdat dat volgens hem de enige mogelijkheid was om de overige Putse polders weer droog te krijgen. Dat advies werd toen niet opgevolgd.

Twee jaar later, in de nacht van 1 op 2 november 1532, sloeg de nog ernstigere Allerheiligenvloed opnieuw grote stukken dijk weg. Direct daarna stuurde Van Bronckhorst enkele van zijn mensen naar Putten om poolshoogte te nemen. Wat zij hem rapporteerden was alleen maar trieste narigheid. Het water was 60 cm hoger gekomen dan bij de vorige vloed en had vrij spel. De nog maar net herstelde ringdijk was op talrijke plaatsen weggespoeld. Het vee was grotendeels verdronken, de verarmde bevolking zag geen kans meer om de dijken te herstellen. Men overwoog zelfs om de gronden aan het water prijs te geven. Op 7 en 8 november ging hij zelf op inspectie, om met eigen ogen de ravage te zien. Toen bleek ook dat de baljuw en dijkgraaf van Putten ziek waren; de laatste vroeg zelfs om ontheffing uit zijn ambt. Daardoor oefende niemand meer toezicht uit in het gebied van Putten. Tevens er was een groot gebrek aan arbeidskracht. Kortom, er was "niets dan verdriet en armoede in 't lant ", zoals Van Bronckhorst schreef aan zijn Haagse neef Joost Sasbout. Die was eveneens raadsheer van Holland en destijds de belangrijkste grondeigenaar in het land van Putten.

Vervolgens werd Van Bronckhorst benoemd tot buitengewoon dijkgraaf van Putten. Hij werd samen met de rentmeester van Zuid-Holland Crispijn van Boschuyzen (zijn zwager) en Anthonis van der Noot belast met het dijkherstel. Hij zorgde met hen èn Sasbout voor de financiering ervan. Van Bronckhorst ging zeer voortvarend te werk. Zo liet hij in Dordrecht allerlei dijkhout en kruiwagens halen en in het voorjaar van 1533 werden meer dan 700 schepen ingezet bij het halen van klei uit de Egmondse gorzen (de latere Beijerlanden in de Hoeksche Waard). Er werd een nieuwe dijk aangelegd tussen de Hekelingse Toldijk en de Spijkenisser schenkeldijk, de latere Gaddijk. Alle gronden ten oosten van die nieuwe dijk werden “uitgeslagen" ofwel werden (voorlopig) niet herbedijkt. Hierdoor kwam alsnog het ambacht van Putten buitendijks te liggen en werd het bekend als het verdronken land van Putten.

Andries van Bronckhorstlaan in Spijkenisse

Zo was het aan het doortastend optreden van Van Bronckhorst en de hulp van de financiers te danken dat de polders van Putten herdijkt werden, met uitzondering van het oude ambacht Putten. In Spijkenisse zijn straten naar deze vier heren vernoemd.

Na de herdijking, in 1534, verbeterde Van Bronckhorst ook de waterafvoer op Putten sterk, door de introductie van zes watermolens, "die voir den indundatie noyt dair in 't lant geweest en hebben". Nadat in 1535 zijn werk als tijdelijk dijkgraaf was voltooid, bleef Van Bronckhorst hoogheemraad van Putten, waarna dit ambt erfelijk in zijn familie kwam.

Onderdeel van zijn nalatenschap: land op Putten[bewerken | brontekst bewerken]

Van Bronckhorst liet zijn erfgenamen een groot deel van het land op Putten na. Van de totale oppervlakte van het binnen de ringdijk gelegen land waren de cijfers volgens een meting in 1617:[4]

  • De totale oppervlakte van Putten binnen de dijkring: 5.445 gemeten en 244 roeden.
    • Hiervan was in bezit van de erfgenamen Van Bronchorst: 1.633 gemeten en 220 roeden èn ruim 45 gemeten die deze erfgenamen met andere eigenaars gemeen hadden. De andere hoofdingelanden hadden tezamen niet zoveel als de erfgenamen Van Bronchorst alleen. Zij erfden niet alleen dit land, maar ook de functie van hoogheemraad. Van Bronchorst zelf bleef hoogheemraad van Putten tot zijn dood in 1547. Het hoogheemraadschap werd erfelijk in zijn geslacht; tot 1699 bekleedden zijn nakomelingen het hoogheemraadschap. Zij bewaarden één van de drie sleutels, waarmee de landskist, de oudste eigen archiefbewaarplaats van de ring, werd afgesloten.[5]

Huwelijk en kinderen[bewerken | brontekst bewerken]

Hij trouwde (1) met Maria Soncken uit Delft en had met haar twee kinderen:

  • Laurens van Bronckhorst
  • Machteld van Bronckhorst

Na haar overlijden trouwde hij (2) met Wendelmoed van Boshuysen, weduwe van Reinier de Jongh, heer van Baardwijk, en dochter van Willem van Boshuijsen, "baljuw van Woerden" (–1516) en Elisabeth Jacobse van Noorde.

Uit het huwelijk van Andries en Wendelmoed zijn vijf kinderen geboren:

  • Nicolaas I van Bronckhorst (ovl. voor 1550), heer van Stad aan 't Haringvliet. Hij trouwde in 1544 met Jacomina van Poelgeest (-1574), dochter van Gerrit V van Poelgeest (1490 – 1549) en Sibylla van Edingen.
  • Gijsbert van Bronckhorst (1525 – 23 juli 1576), ridder, heer van Schoot. Hij trouwde met Levine van Briarde (11 juli 1528 – 2 april 1557)
  • Andriesje van Bronckhorst
  • Pieter van Bronckhorst. Hij trouwde (1) met Geertruid van Sonnevelt en trouwde (2) met Maria van Heerjansdam
  • Wilhelmina van Bronckhorst, trouwde met (1) Alexis van Nassau-Corroy, (2) Jan van Lannoy en (3) Jan van Casembroot

Noten[bewerken | brontekst bewerken]

  1. In 1545 getuigde Andries ongeveer 67 jaar oud te zijn. A. van Lommel, 'Keuze van een kapitteldeken der Sint Catharina-kerk in Den Briel Anno 1545', in: Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom van Haarlem, deel 12, 1884, p.443
  2. Andries van Bronkhorst in het Repertorium van ambtsdragers en ambtenaren 1428-1861 op historici.nl
  3. Gebaseerd op:
    • Jan de Baan, Spijkenisse en zijn oude kerk : monument : ontmoetingsplaats in een groeiend delta-dorp, 1980, p. 13
    • Jan de Baan, Andries van Bronchorst : de redder van Putten. - In: De Botlek, 23 juli 1981
    • Hoe Andries van Bronkhorst het Verdronken Land van Putten redde. - In: Rotterdams Nieuwsblad : Voorne-Putten, d.d. 2 november 1982 [auteur: waarschijnlijk oorspronkelijk geschreven door Jan de Baan, geredigeerd door een RN-redacteur]
    • Jan de Baan, 450 jaar terug raakte Putten in de put. - In: Spijkenisse, november 1982, p. 8-9
    • Jan de Baan, Met droge voeten door Putten / Jan de Baan. - Spijkenisse: Gemeente Spijkenisse, 1983, p. 39-41 (met een uitgebreider verhaal)
  4. Van der Gouw, p. 82 en 83
  5. Gouw, p. 83

Literatuur[bewerken | brontekst bewerken]

  • W. van Gouthoeven, D'oude chronijcke en historiën van Holland, Dordrecht, 1620, p. 159-160.
  • Jacobus Leonardus van der Gouw, De Ring van Putten  : onderzoekingen over een hoogheemraadschap in het Deltagebied [Proefschrift Letteren, Rijksuniversiteit Leiden], Zaltbommel: Europese Bibliotheek, 1967, p. 36, 54, 82 en 83; bijlagen nr. 78, 89, 92-107, 115-116.