Jump to content

Talk:Bonaventura Vulcanius

Page contents not supported in other languages.
From Wikipedia, the free encyclopedia

Untitled

[edit]

Bonaventura Vulcanius mentioned Chevallier's role in a letter to Jean Baptiste Heintzel, Basel, between 20June and 14 July 1577, Correspondance de Bonaventura Vulca- nius pendant son sejour a Cologne, Geneve et Bale (1573-1577), ed. H. De Vries de Heekelingen (La Haye: Martinus Nijhoff, 1923), 263.

Contents: Title vignette; head and tail pieces; initials., Edition by Bonaventura Vulcanius of the preserved works of Callimachus,

A. DEWITTE Abraham Ortelius en Bonaventura Vulcanius (1574-1598): 417-427

- A. DEWITTE Bonaventura Vulcanius en de Officina Plantiniana (1573-1600): 591-597

December 18, 2006: Brill Fellowship Recipient - Dr. Hélène Cazes, French Dr. Hélène Cazes has been awarded the prestigious Brill Fellowship from Leiden University, Holland. As a Brill Fellow, Dr. Cazes will pursue her research on the topic 'Bonaventura Vulcanius and his Album amicorum: Humanism and Friendship in Leiden 1578-1615' was publisher and commentator of Apuleius "De Mundo". He wrote "Etymologicon" and corresponded with Ortelius (Hessels nr. 131).

Many people seemed to have had an interest in ancient texts and ancient scriptures. According to Dekker no one else than Johannes Trithemius (1562-1516) gave two "Viking alphabets" in his Polygraphia (1508) and Wolfgang Lazius (1514-1565) "presented a complete runic alphabet, which was also printed by Melchior Goldast in 1606." (p.23). Also in the Netherlands the runes where known. The "Leiden professor Bonaventura Vulcanius in De literis et linguis Getarum sive Gothorum (Leiden, 1597). Besides Gothic, Vulcanius also included three runic alphabets." (p.41).

http://www.monas.nl/think/origins.htm

The Correspondence of Theodorus Canterus (Dirck Canter, 1545-1616). An Inventory. Nieuwkoop, 1978. 8vo. Cloth. With 2 plates. XVII, 70 pp This inventory includes all the letters from and to Dirk Canter known to the compiler. Main correspondents were Isaac Casaubonus, Justus Lipsius, Joannes Meursius and Bonaventura Vulcanius. "Tous les historiens de l'humanisme hollandais seront reconnaissants à J.A. Gruys de leur avoir fourni ce précieux instrument de travail" (Jean-Claude Margolin in Bibliothèque de l'Humanisme et Renaissance 40, 1978).

Thus the extent of the scribal stints cannot give us reliable information about the original translator(s) — it would perhaps only be important if the scribes were not mere copyists but editors of the text. Their interventions were mostly of an orthographical or morphological, scarcely however of a lexical nature. This becomes evident if we compare the St Gallen manuscript, G, with the only other major textual witness of the Tatian translation, known as B. B was a manuscript, probably contemporary with G, that belonged to Bonaventura Vulcanius in 1597. In his day it already had a large gap between 76,1 and 153,1, and today it apparently no longer survives at all. Fortunately however, Vulcanius made a copy of it and this copy was found by Franciscus Junius the Younger among the papers of Marquard Freher in Heidelberg in 1653; Junius took it to England, and it is now preserved as MS Junius 13 in the Bodleian Library.

‘Apparently’ is, however, the crucial word here, for examination of MS Junius 13 itself shows that Palthen’s edition is misleading at these points, for at all these points Vulcanius’s erasures indicate that he was attempting to ‘improve’ the German text by making it agree more closely with the Latin — in other words, at least here B seems to present readings edited by a sixteenth-century hand rather than genuine ninth-century ones. Again in the case of 225,1 (but not in 217,5 or 236,2) the manuscript and Palthen read antling- rather than antaleng- as in G, but this may perhaps be yet another instance of Vulcanius ‘improving’ the text. The only really interesting reading here is 161,4 where Vulcanius has Tho quad ther Heilant while G has antlingita; but in view of the general messiness of MS Junius 13 at this point one cannot be certain whether quad really was the reading of Vulcanius’s source or represents further sixteenth-century contamination.

Some 1500 letters of the Clusius correspondence remain. The bulk of more than 1300 are kept in Leiden University Library and were acquired in 1614 at the death of the professor of Greek Bonaventura Vulcanius


Erasmus' Adagia bekritiseerd

Die ordeloze opeenhoping door Erasmus van duizendtallen spreekwoorden - ik zeg het zonder afgunst - heeft me nooit bevallen. Ik zou liever de Griekse zoals ze bij de Griekse spreekwoordenverzamelaars te vinden zijn, met een [Latijnse] vertaling in het ene boekdeel bijeengebracht willen zien, in het andere, tweede de louter Latijnse spreekwoorden. Deze kritiek op de ruim 4000 Griekse en Latijnse spreekwoorden die Erasmus vanaf 1500 in steeds dikker wordende uitgaven heeft verzameld en becommentarieerd, schrijft Bonaventura Vulcanius, die hoogleraar Grieks was aan de universiteit van Leiden, in een brief van 17 november 1585 aan zijn vriend, de Utrechtse raadsheer Theodorus Canter.

Vulcanius' plan om alle spreekwoorden van Griekse verzamelaars bijeen te brengen en in een afzonderlijk deel de Latijnse met daarbij de Italiaanse, Spaanse, Franse, Duitse, Nederlandse en misschien ook de Engelse, is niet in een uitgave gerealiseerd! In de veilingcatalogus van zijn bibliotheek (Leiden 1615) treft men op blz. 44 wel een afdeling Proverbia diversarum linguarum aan met een twintigtal boektitels.

Ze zeggen dat het voor eenieder gemakkelijk is spreekwoorden op te tekenen. Dat ontken ik helemaal niet, maar het is zwaar duizenden spreekwoorden te verzamelen. Wie mij niet gelooft, die moet het zelf eens proberen. Weldra zal hij rechtvaardiger over mijn inspanningen oordelen.

De inhoud van dit epigram komt overeen met wat Erasmus in proza meedeelt in het kader van zijn uitleg van de spreekwoordelijke uitdrukking Herculische inspanningen; de daden van Hercules kan men nalezen in de mythologie. In deze soort uitgave - [bedoeld zijn de Adagia] - steekt veel meer werk dan iemand zich kan voorstellen, die het niet al zelf heeft geprobeerd. In zijn uitweidingen schrijft Erasmus ook: De geweldige inspanning, prestatie van de een roept de afgunst van de ander op. Dit laatste probeerde Vulcanius te ontkennen met zijn tussenzinnetje in het citaat aan het begin van dit stukje.


http://bibliotheek.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/UB/2003/HuismanG-biblinstruc/Bibliothecae-instructissimae-GHuisman.pdf.